Individuatie en groepstherapie

Door Sonja Sleegers

Vooraf

Onderstaande inleiding t.b.v. de website van de NAAP betreft een bewerking van een presentatie die ondergetekende heeft gegeven op een studiedag van de NAAP in 2005. De presentatie werd samengesteld t.b.v. de toehoorder die voor het eerst iets verneemt over groepspsychotherapie. Ik probeerde zowel de concrete praktijk als de achterliggende theorie tot leven te roepen. Een opleiding tot groepspsychotherapeut duurt minstens 4 jaar en het is dus duidelijk dat deze presentatie slechts een snuffelritje is.

Inleiding
Als een groep mensen bij elkaar komt, om wat voor reden en doel dan ook, komen allerlei dynamieken en processen op gang. De 8-daagse vakantie busreis, een hobbycursus bloemschikken, het eerste jaar op de middelbare school, een beroepsopleiding met mede-opleidelingen, een team op het werk met meerdere collega’s, binnen een vereniging, als een groep een studiedag volgt……… Altijd zijn er dezelfde processen en dynamieken die spelen en herkenbaar zijn. Relaties en omgangsvormen binnen zo’n groep ontwikkelen zich. Er blijkt een vast ontwikkelingspatroon te bestaan in de wijze waarop mensen in een groep met elkaar omgaan, die voor elke groep hetzelfde is. De groep en de relaties tussen de leden van de groep veranderen. In het algemeen spreekt men van een succesvolle ontwikkeling als de wijze van omgaan zich kenmerkt door een toenemende intimiteit, openheid en diepgang.

Fasen in de groepsontwikkeling
Er zijn vele verschillende theoretische modellen om het ontwikkelingspatroon van een groep te beschrijven. Het model van Tuckmann is een van de bekendste binnen de scholen van de groepsdynamica. Deze wil ik hier noemen, en niet in de laatste plaatst omdat Tuckmann zo’n leuk Engelstalig rijtje heeft: forming, storming, norming, performing en adjourning. De ontwikkeling van elke groep geeft de volgende sequentie te zien:

1. Forming: dit is een oriëntatiefase: aan elkaar snuffelen, voorzichtig aftasten wie de ander is, de communicatie is in deze fase oppervlakkig, en niet te persoonlijk, men probeert aanvaringen te voorkomen. Men is beleefd en de omgangswijze is sociaal te noemen.
2. Storming: dit is de conflictfase waarin de groepsleden elkaar, al dan niet openlijk / rechtstreeks, ter discussie stellen, bekritiseren. Meestal wordt de leider en het doel en werkwijze van de groep becommentarieerd. Deze fase is belangrijk om later tot een sociale eenheid te worden.
3. Norming: in deze structuurfase komt het besef dat men de strubbelingen beter opzij kan zetten of kan oplossen, de conflicten kan uitwerken om aan het werk te gaan. Hierdoor ontstaat een sfeer waarin iedereen van elkaar weet waar hij aan toe is.
4. Performing: Dit is de werkfase. Er komt tijd en energie vrij om aan de slag te gaan met datgene waarvoor de groep bij elkaar is.
5. Adjourning: de eindfase van de groep. Deze hangt erg af van het doel waarvoor de groep bijeen was en van het gegeven of de beëindiging vooraf vast stond of niet.

Zoals gezegd zijn er vele manieren om naar de ontwikkeling van een groepsvorming te kijken. Om er nog een te noemen: Yalom noemde 3 stations die de groep en haar leden passeren:
 Op het 1e station wordt stilgestaan bij de vraag naain-out: is dit de groep bij wie ik me wil aansluiten, met wie wil ik iets hebben?
 Bij het 2e station, genaamd top-bottom komt de kritiek, het verzet tegen de leiding, wordt de machtsstrijd gevoerd.
 Bij het 3e near-far punt aanbeland wordt de cohesie gevormd, ontstaat er vertrouwen en openheid, is uitgemaakt wie near of far zal zijn.

Zo’n groepsontwikkeling is geen lineair proces maar eerder een cyclisch gebeuren. Zeker als de groep steeds nieuwe leden krijgt worden de verschillende fasen weer doorlopen. Verder is het afhankelijk van de leider en de groepsleden of en hoe snel men de eerste fasen doorloopt of men in een bepaalde fase (te) lang blijft hangen. Wel is het zo dat eerdere fasen het fundament vormen voor de fasen daarna. Je kunt als groep niet constructief aan het werk voordat je het kritische en conflictueuze station bent gepasseerd.

Verschillende soorten groepen
In het kader van deze studiedag hebben we het vandaag natuurlijk niet zo over de groep bloemschikkers op een cursus, maar over therapiegroepen. Maar als iemand zegt ‘ik zit in een therapiegroep’ dan weten we nog niet waar hij het over heeft. Er is een scala aan therapiegroepen. We kunnen al die groepen indelen n.a.v. 5 bekende en verhelderende vragen:

1. Is het een groep waar de groep of waar het groepslid centraal staat? Patient- versus groupcentered. Bij een individuele therapie in de groep is de groep slechts decor en biedt zij een context waarin de verandering van het individu zichtbaar kan worden. Dit kan een gestaltgroep of dramatherapiegroep zijn. In het andere geval is de groep (en zijn dynamiek en ontwikkeling) een wezenlijk bestanddeel van de behandeling van het individu. Het groepslid profiteert ervan als de groep (waarvan hij zelf dus een onderdeel is) een constructieve verandering doormaakt.
2. Welk denkmodel wordt gebruikt? De groep kan bijv. bekeken worden als een sociale microcosmos (Yalom) waar men m.n. op interpersoonlijk vlak leert. Een andere therapeut die werkt vanuit een dissonantietheorie zal vooral polarisaties zien. Weer een andere therapeut, die het groepscohesief model hanteert zal het “leren door verwantschap” nastreven en alle verbindende aspecten benadrukken.
3. Welke mechaniek staat voorop? Is het een openleggende of een structurerende groep. In een openleggende / ongestructureerde / ontdekkende / inzichtgevende groep is het doel (her)oriëntatie, bewustwording, helderheid en inzicht verwerven. In de structurerende groep staat vaak een taak (het leren van iets) centraal, bijv. sociaal vaardiger worden.
4. Welk voertuig wordt gebruikt: verbaal of non-verbaal? Voorbeelden van laatstgenoemde therapiegroepen: creatieve / beeldende therapie, muziektherapie, PMT.
5. Een laatste vraag betreft de setting: is het een ambulante groep, of deeltijdbehandeling of een klinische groep?

Als je dus al de mogelijke antwoorden combineert dan krijg je een hele lijst van mogelijke therapiegroepen. Hoewel de groepspsychodynamiek in al die verschillende therapiegroepen actief is krijgt ze soms slechts een ondergeschikte rol in de behandeling, wordt ze sterk gekanaliseerd door structuur of methodisch werken ofwel wordt er slechts een dimensie (bijv. interpersoonlijke laag) van gebruikt.

Vanaf hier beperken we de groep tot de ambulante, ongestructureerde, verbale, inzichtgevende, groepsdynamische psychotherapiegroep volgens analytisch psychologisch denkmodel (à la post-Jungiaans / Foulkesiaans denkmodel). Dit is een brede band techniek die een brede band doelstelling nastreeft. Binnen deze groep staat een verandering / ontwikkeling van de persoonlijkheid, het individuatieproces als doelstelling van de behandeling voorop. De groepsdynamiek wordt in de volle omvang gebruikt.

Jung en groepspsychotherapie: de groepsdynamische-analytische psychotherapiegroep
Carl Gustav Jung heeft het grootste deel van zijn leven een grote afkeer gehad van groepen. Hij dacht bij groepen altijd in termen van massa en waarschuwde vooral voor de destructieve invloeden. Zo zou een groep naar de mening van Jung – doch ook van zijn tijdgenoten – enkel het gevoel van verantwoordelijkheid en onafhankelijkheid doen verliezen, zet ze aan tot imiteren en maakt kwetsbaar doordat de egodefensies verzwakken. Jung creëert daarmee dus een beeld van een zee dat enkel gevaar betekent voor een land. Wij weten dat Jung een psychotisch kwetsbare persoonlijkheidsstructuur had en van daaruit is het (buiten de tijdgeest om) te begrijpen dat Jung de angst heeft gekend om verzwolgen te worden (door die zee). Van hieruit “moest” hij polariseren tussen enerzijds het individuele en anderzijds het collectieve. Pas tegen het eind van zijn leven in 1955 was hij van mening dat een groepsanalyse en een individuele analyse elkaar konden aanvullen. Jung’s persoonlijke afkeer staat eigenlijk in contrast met zijn belangrijke theoretische boodschap, namelijk: hetgeen wat ons mensen zo verbindt, is de collectief gedeelde streving om het unieke, individuele Zelf te realiseren.
Verscheidene post-Jungianen, leerlingen en volgelingen van Jung, hebben gepoogd om deze kloof tussen het individu en het collectieve te overbruggen. Dergelijke pogingen komen vanuit verschillende scholen binnen de analytische psychologie

Eén manier om de brug te slaan tussen de analytische psychologie en de groepstherapie blijkt het toepassen van Jungiaanse concepten en benaderingswijzen en methodieken in het gestructureerd werken met groepen. Hier kunnen we denken aan speciale droom- of sprookjesgroepen. Ook zijn er zowel verbale als non-verbale groepen waarin volop gebruikt wordt van geleide fantasieën, visualisaties, mythen en verhalen (bestaand of zelfgecreëerd) en beelden en symbolen.

Raakvlakken van de analytische psychologie met bestaande reguliere groepstherapeutische methoden vinden we o.a. bij de gestalttherapie, de transactionele analysegroepen, pessotherapie en psychodramagroepen. Bij bovengenoemde vormen is het vooral het methodisch werken met archetypisch, mythisch materiaal en rituelen dat verbindt met de analytische psychologie. Bij deze vormen van groepstherapie fungeert de groep eerder als achtergrond / context / decor doch de dynamiek van de ‘groepspsyche’ staat niet centraal.

Een tweede manier om de brug te slaan tussen de analytische psychologie en groepspsychotherapie wordt gevormd door die analytici die vanuit hun dubbele identiteit als Jungiaan en als groepspsychotherapeut, beide visies tot één geïntegreerd geheel proberen te smeden. Het gaat hier dan om een aantal auteurs die de groep beschouwen als een dynamische eenheid die steeds in proces is en daarnaast zien zij de groepsdynamiek als belangrijk instrument voor het helingsproces van de individuele groepsleden.
Er zijn pogingen om een conceptueel raamwerk te ontwikkelen vanuit de analytische psychologie van waaruit groepsprocessen begrepen kunnen worden en een basis bieden van waaruit geïntervenieerd kan worden. De meeste auteurs vertrekken vanuit de groepsanalyse van Foulkes. Dat wil zeggen, ze zijn het erover eens dat de interactie tussen het persoonlijke, het interpersoonlijke en transpersoonlijk systeem de voedingsbodem biedt voor het centraal gestelde fenomeen: het individuatieproces (Malcolm Pines, Michael Fordham, Louis Zinkin, Neumann, Boyd, Usandivaras, Migliorati, Fiumara).

Individuatieproces
Jung geloofde dat het karakteristieke van het menselijk leven moet worden begrepen in termen van betekenis en doel, niet in termen van oorzaak en gebeuren. Individuatie is een kernbegrip binnen de analytische psychologie. De definitie volgens Jung:

“The process of forming and specialising the individual nature: in particular, it is the development of the psychological individual as a differentiated being from the general, collective psychology. Individuation is therefore a process of differentiation, having as it’s goal the development of the individual personality” (Jung, 1921/1971, pag. 561).

De Jungiaans georiënteerde groepspsychotherapeut zal grotendeels gericht zijn op het individuatieproces in zijn oorspronkelijke Jungiaanse betekenis. De meeste collegae uit de groepspsychotherapie kennen de term uit Margareth Mahler’s beschrijving van een ontwikkelingsfase, de separatie-individuatiefase. Mahler benadrukt daarin de separatie van de moeder. Bij Jung betekent individuatie een herhaald patroon van verbondenheid met moeder, is er eerder sprake van een symbolische spiraalvormige cyclus van losmaken en nieuwe verbintenissen aangaan. Een cyclisch proces van geboorte – dood – hergeboorte etc., gericht op de realisatie van het Zelf, het bereiken van heelheid, een worden wie je in wezen bent. Het individuatieproces verwijst naar een universele tendens. Wat ons als mensen verbindt is de drijfveer om ons zowel verbonden te voelen, alsook van anderen te verschillen en uniek te zijn. Het proces wordt beschreven als een natuurlijke noodzaak om het unieke Zelf te ontvouwen. Het impliceert een differentiëringsproces, een losmaking c.q. differentiatie van de algemene (collectieve) bewuste attitude en het collectieve onbewuste.

De zelfrealisatie is gebaseerd op een wederkerige relatie tussen het individu en het collectieve. Tijdens de individuatie komt een persoonlijke vermenging tot stand tussen het universele en het unieke. Voordat de losmaking van het collectieve aanvangt heeft er een, al dan niet gezonde, aanpassing aan de collectieve norm plaatsgevonden. Denk aan inpassing in opvoedingsdisciplines, sociale eisen van verschillende natuurlijke groepen, werk, gezin, gemeenschap en maatschappij. De persoon bevindt zich in een toestand van rationele adaptatie aan de sociale realiteit. Het ego bestaat grotendeels uit de Persona. Het collectief bewustzijn is nagenoeg onaangeroerd door inhouden van het collectief onbewuste. De aanvang van het individuatieproces (die Jung situeerde in de tweede helft van het leven maar door latere auteurs naar de jeugdjaren werd gehaald) wordt ingeluid door een verzwakking van de Persona en een verschijning van archetypische beelden. Met name de Schaduw en de Animus en Anima presenteren zich. Dit wordt in alchemistische termen ook wel zwartwording genoemd. De volgende fase, de witwording, betreft een assimilatie van deze archetypische kernen (omgeven door de schellen van de complexen) in het egobewustzijn. In de derde fase, de goudwording, verenigen zich de tegenstellingen, polariteiten versmelten tot een eenheid, het Zelf komt tot ontwikkeling. De differentiatie tussen bewust/onbewust, donker/licht, mannelijk/vrouwelijk wordt overschreden. De integratie van bewuste en onbewuste delen van de persoonlijkheid leidt tot een nieuw evenwicht. De persoonlijkheid is tot een solide, afgescheiden in-divisible eenheid geworden.

Het Jungiaans concept van individuatie maakt duidelijk dat de relatie en dialoog met de ander onontbeerlijk is. Individueren is geen solistische aangelegenheid. Het Zelf (-gevoel) komt pas tot stand door interactie. Noch het individu noch de groep kan evolueren als er geen dialectiek is, als er geen interpersoonlijke interactie plaatsvindt. Naast het ‘geschehen lassen’, ‘betrachten’ en ‘auseinander setzen’, biedt de groepspsychotherapeutische setting volop gelegenheid tot intersubjectieve relaties waarin de groepsleden functioneren als bronnen voor ‘vicarious learning’. Boyd en Rannelssoul hechten vooral belang aan het onderling wederzijds projecteren: ieder lid zit met zijn persoonlijke dilemma’s en complexen, (primordiale) patronen van interpersoonlijke relaties in de groep. Deze hebben natuurlijk hun wortels in de persoonlijke geschiedenis. Maar er zijn ook altijd archetypische componenten aanwezig die zich middels het projectie-mechanisme in de groep manifesteren. Pas na een toenemend zelfinzicht, begrip en bewustwording kunnen deze projecties worden teruggenomen en kunnen de archetypische elementen in het Zelf integreren. Zinkin merkt dan terecht op dat groepspsychotherapeuten die het individuatieproces als therapiedoel nastreven, de primitieve archaïsche elementen in de interacties in de groepen zou moeten herkennen, ervaren en begrijpen.

Conclusie
Verschillende post-Jungianen zien de groep als een dynamische en structurele eenheid die het individuele lid helpt zijn persoonlijkheidaspecten bij elkaar te brengen (o.a. Fiumara).
Het groepsproces vindt volgens Foulkes plaats binnen het netwerk van relaties. De therapeut richt zich binnen dat netwerk op het totaal aan communicatie tussen de leden (verbaal, non-verbaal, bewust en onbewust). Hij luistert, door het vrij zwevende groepsgesprek heen, naar de groep als geheel. Hij moedigt een vrije communicatie aan, verheldert blokkades, analyseert weerstanden.

Volgens de auteurs die een integratie van de analytische psychologie en de groepsdynamische groepspsychotherapie nastreven zijn de hoekstenen van het individuatieproces binnen de groep de vrije dialoog tussen de leden vanuit alle communicatieniveaus en de relatie van deze dialoog met de context van de groep als geheel. Belangrijk uitgangspunt is dat er tussen de leden en de groep een ruimte ontstaat die het enerzijds mogelijk maakt de unieke identiteit te bevorderen en anderzijds een plaats biedt om zich verbonden te weten (Fiumara). De groep is dus een belangrijk instrument voor de individuatie van de leden. Een ontwikkeling en verandering van de persoonlijkheid vindt plaats als overdrachten en weerstanden doorgewerkt en symbolische of archetypische beelden bewust gemaakt worden. Want, zo zegt Usandivaras, in de diepere laag van het onbewuste ontmoeten we het zieke en daarmee dus ook de kans op verandering. Dit strookt geheel met de ons vertrouwde opvatting dat er in de ontdekkende psychotherapie een regressie noodzakelijk is om diepere, vroegere gevoelens, angsten en verlangens te mobiliseren.

Vooral Boyd en Zinkin hebben onafhankelijk van elkaar getracht om vanuit de analytische psychologie een theoretisch kader te ontwikkelen. Zinkin legt herhaaldelijk de nadruk op het belang van de transcendente functie in de individuatieprocessen van de groep en zijn leden. Daarnaast lijkt zijn stokpaardje de circulaire relatie tussen container en contained te zijn. Hiermee bedoelt hij dat de groep zelf een containende groep creëert waarbinnen de leden zich kunnen ontwikkelen. De containende functie van de groep is geen gefixeerd gegeven. Gebeurtenissen in en om de groep, de therapeut en de leden zelf bepalen wat voor containende setting de groep is, welk groepsZelf ze formeren.

En hiermee komen we aan bij de kern van de Jungiaanse visie ten aanzien van de werkzame factor van de groepspsychotherapie in het individuatieproces van het individuele groepslid: Het groepslid leert de verschillende aspecten van zijn persoonlijkheid te herkennen middels de verschillende ontmoetingen in de groep. Het (mede eigenhandig gecreëerde) groepsZelf van de groep helpt het groepslid om het bestaan te accepteren, eigen te maken en te transformeren (in plaats van de evacueren). Daarna kunnen de aspecten in het eigen Zelf worden geïntegreerd.

Concretisering naar de praktijk
Hoe kan hetgeen tot nog toe beschreven is vertaald worden naar de concrete praktijk van de analytisch werkende groepspsychotherapeut? Zonder uitputtend te willen zijn zetten we een aantal aanbevelingen op een rijtje.
De groepspsychotherapeut zet het analytisch kader, met grondregels en afspraken, stevig en overtuigend neer. Hij nodigt de leden uit tot openheid, tot het onderzoeken van de innerlijke realiteit in gevoel en beeld die wordt opgeroepen door de groep. De wederkerigheid tussen de leden aan de ene kant en de groep als totaliteit aan de andere kant, wordt regelmatig benadrukt. Hij stimuleert tot een onderling wederzijds emotioneel ontmoeten tussen de groepsleden en tegelijkertijd tot een innerlijke dialoog met het onbewuste. Daartoe hanteert hij regressie-inducerende interventies, maakt hij gebruik van een symbolische benadering. Hij denkt en werkt met beelden, verhalen en metaforen. Ook vraagt hij impliciet naar dromen en fantasieën. Hij heeft aandacht voor de religieuze dimensie, en staat dus open voor existentiële vraagstukken. Dit alles om het onbewuste aan te spreken.
In het algemeen hanteert hij de Jungiaanse houding van geschehen lassen, betrachten en sich auseinandersetzen. Hij creëert een cultuur waarin wordt gezocht naar betekenissen van symptomen, gedragingen en leed. De therapeut is alert op de overdrachtsrelaties en met name projecties daarin. Hij heeft oog voor het samenspel tussen de persoonlijke geschiedenis en archetypische elementen. In het luisteren naar de groep is hij vooral gericht op de ‘invisible’ groep, zoekt hij naar het onderliggende bindende thema. Hij vraagt zich af wat de onderstroom is. Dit houdt hij inwendig tegen het licht van de groepsfasen en bijbehorende archetypen en hij legt verbanden tussen de belevingen en complexen van de individuele leden.
De groepspsychotherapeut heeft besef van de containment-waarde van de groep zelf. Hij laat de groepsleden op hun beurt beseffen dat zij zelf hun groep kunnen maken en kapot maken. Dat zij zelf verantwoordelijk zijn voor de groei van zichzelf en de groep. Natuurlijk is hij vooral gericht op de voortgang van het individuatieproces van de afzonderlijke leden, van de groep in het algemeen en van het niveau van de interpersoonlijke interacties.
Wat betreft de persoonlijke professionaliteit van de analytisch werkende groepspsychotherapeut lijkt het essentieel dat hij de primitievere, archaïsche motivaties, die aan de interacties ten grondslag liggen kan ervaren en begrijpen. De groepspsychotherapeut dient niet alleen zijn persoonlijk horizontale splitsing, tussen bewuste en onbewuste, te kunnen overbruggen, maar ook zijn verticale splitsing. Dit is een voorwaarde om patiënten met persoonlijkheidsstoornissen te kunnen helpen. Deze categorie patiënten heeft namelijk moeite om de afgesplitste delen van zichzelf te integreren. Dit sluit ook aan bij de Jungiaanse opvatting dat elke analyticus een niet-analyticus deel in zich heeft. Dit niet-analyticus deel is een noodzakelijk deel van de analyticus omdat hij zonder dat, de patiënt niet kan ontmoeten. Is er geen ontmoeting dan is er geen dialoog mogelijk en dus geen analyse.

Literatuur
Overzicht van de gebruikte literatuur van genoemde auteurs (Robert Boyd, Usandivaras, Migliorati, Fiumara, M. Pines en M. Zinkin, Tuckmann, I. Yalom, T. Berk) is op te vragen bij ondergetekende.

December 2005

Sonja Sleegers is GZ-psycholoog, klinisch psycholoog, psychotherapeut, groepspsychotherapeut, Jungiaans psychoanalytica.