Korte inleiding over dromen

Bij Sonja Sleegers*

Freud noemde de droom de koninklijke weg naar het onbewuste, omdat het “Ik” tijdens het dromen is weggevallen en dus verdrongen behoeften en wensen zich kunnen uiten. Daarmee wordt de droom gezien als een weerspiegeling van het driftmatige en begerende aspect van de mens.

Jung heeft een andere visie op de menselijke psyche en ook op het onbewuste. Dus denkt hij anders over de droom. Het onbewuste wordt beschouwd als de bron van waaruit alles ontspruit, het ‘onbewuste als baarmoeder van de droom’. De droom is een zuiver natuurproduct van de onbewuste psyche. Dromen openbaren, drukken onbewuste belevingen uit. Men wordt als het ware gedroomd. De droom is misschien te vergelijken met de kunstenaar die expressie geeft aan wat er innerlijk leeft. Een hedendaagse auteur die een vergelijkbare visie op de droom heeft is Grotstein. Zijn artikel: “Who is the dreamer who dreams the dream and who is the dreamer who understands it” is aanbevelenswaardig.

Jung wijst vooral op de aanvullende en corrigerende en compenserende functie van het zich aandienende onbewuste op het bewuste. Zo kan de zogenoemde complementaire droom, waarin je als bokser in de ring staat, de te eenzijdige bewuste opstelling van een sociaal en vredelievend mens aanvullen.
Jung onderscheidt een objectief en subjectief niveau. Van een droom op objectief niveau is sprake als de dromer zijn belevingen en gevoelens tegenover het externe object (een situatie, de ander, de wereld) gepresenteerd krijgt. Vaak geeft de dromer in ons aan dat die e.e.a. heel anders bekijkt en beleeft dan ons bewuste ego.
Op subjectief niveau vinden we het spontane zelfportret. De dromer schildert hier zijn innerlijke situatie die hij zichzelf niet bewust is. Elementen uit de droom zijn dan Zelf-objecten: de verschillende aspecten van de eigen persoonlijkheid, van het Zelf, verschijnen middels projectie op dingen en personen in de droom. Dit subjectief niveau sluit aan bij de droomvisie binnen de Gestaltherapie van Perls, die stelt dat elk stukje van de droom een aspect van het Zelf is.
Dromen kunnen anticiperende waarden hebben of juist herinneringswaarden, met andere woorden voorspellend of reactief zijn.

Een serie van dromen rond een bepaald thema kan de psychische ontwikkeling weerspiegelen. Zo’n serie kan tegelijkertijd het individuatieproces stimuleren, het bewustwordingsproces faciliteren, en vervolgens het effect ervan weerspiegelen.
Dromen kunnen filosofische uitspraken bevatten, illusies, herinneringen, voorspellingen, fantasieën, plannen, belevingen etc. Het doel van de droom is steeds dezelfde, nl. een psychologisch evenwicht tussen bewust en onbewust bewerkstelligen. De droom kan waarschuwen, bevestigen, op blinde vlekken wijzen, richting geven, adviseren en laten weten wat je wil vergeten, en aanzetten tot overwegen, pijnplekken aanwijzen, stimuleren om eerlijk tegenover jezelf te zijn, creatieve ideeën brengen of je laten lachen.

Dromen is een vorm van communicatie tussen het ego en het Zelf. Het onbewuste/Zelf dient zich aan en wil gekend worden door het bewustzijn/Ik. Dromen kunnen dus bijdragen aan het individuatieproces dat immers een bewustwording, een zelfrealisatie inhoudt.

Tijdens het individuatieproces zal de manier van omgaan met dromen veranderen, precies zoals de relatie van het bewuste Ik met het Zelf verandert. Sterker nog: beide relaties weerspiegelen zich in elkaar.
Bij iemand met een fragiel ego, die zich nog maar nauwelijks bewust wil of kan worden van zichzelf, zoals een kind ook, kan de droom vanuit de duisternis als een vijandelijk demonisch monster opduiken.

In de Jungiaanse analyse wordt de droom beschouwd als één van de vehikels om in dialoog te komen met het onbewuste teneinde het bewustwordingsproces c.q. individuatieproces te faciliteren. Als een patiënt een droom deelt dan verdient het de voorkeur om eerst de dromer te analyseren en pas daarna de droom.
Bij de analytische benadering van de droom zijn de volgende aspecten van belang.
Een eerste kwestie betreft het hoe. Hoe wordt de droom gedeeld, hoe gaat de dromer zelf om met zijn droom oftewel: hoe staat het Ik tegenover het Zelf. Daarnaast beschouwt men hoe de dromer zijn relatie met de analyse en analyticus definieert, oftewel: wat gebeurt er in de overdracht door het delen van de droom (b.v. is er een schaamtevol zelfonthulling, is er een verleiding te bespeuren etc.).
Een tweede kwestie betreft het belevingsaspect: van waaruit wordt de droom verteld, hoe is het gevoelde contact. Wat was de impact op de beleving?,
Ook komt het wat aan bod: wat drukt de droom uit, wat heeft het aan de dromer zelf en binnen de analytische ruimte te vertellen. Hierop kan men associëren. Eventueel kan de analyticus helpen met amplificaties vanuit zijn kennis van archetypische symbolen. De plaats waar de droom zich afspeelt en veranderingen hierin zijn ook aspecten om bij stil te staan.
Tot slot is er de vraag: waartoe dient de droom, welke functie heeft ze?

Gebruikte literatuur:
C.G. Jung: de kleine Jungbibliotheek: Dromen: 1, 2, 3, 4, 5
E. Humbert: C.G. Jung, deel 1, hoofdstuk 2: Dreams and active imagination.
Weingaarden: Luisteren naar dromen.
M. Guilbert: Jung et les reves.
A. Samuels : Jung and the post Jungians, hoofdstuk 8: Dreams.
K. Lambert: Analysis, repair and individuation, hoofdstuk 8: Dreams and dreaming
Grotstein: Who is the dreamer who dreams the dream and who is the dreamer who understands it.

December 2005

*) Sonja Sleegers is GZ-psycholoog, klinisch psycholoog, psychotherapeut, groepspsychotherapeut, Jungiaans psychoanalytica.